-
1 Gerippe
Gerippe〈o.; Gerippes, Gerippe〉1 geraamte ⇒ skelet; 〈 figuurlijk ook〉 schema, abstract; 〈 techniek ook〉 frame; 〈 plantkunde ook〉 nervatuur -
2 Lotos
-
3 Narbe
Narbe〈v.; Narbe, Narben〉♦voorbeelden: -
4 Bocksbart
-
5 Bärentatze
-
6 Flaum
〈m.; Flaum(e)s〉♦voorbeelden: -
7 Fächer
Fächer〈m.; Fächers, Fächer〉♦voorbeelden: -
8 Gefäß
Gefäß〈o.; Gefäßes, Gefäße〉 -
9 Grind
-
10 Iris
-
11 Lippe
Lippe〈v.; Lippe, Lippen〉♦voorbeelden:1 〈informeel; figuurlijk〉 eine (dicke, große) Lippe riskieren • een grote bek, mond (durven) opzettenes lag, schwebte mir auf den Lippen • ik had het (woord) op mijn lippen, op de tongich brachte es nicht über die Lippen • ik kreeg het (woord) niet over mijn lippen -
12 Lotus
-
13 Mönchskappe
-
14 Scheide
-
15 Schneeball
-
16 Schwamm
〈m.; Schwamm(e)s, Schwämme〉3 〈 Zuid-Duitsland, Oostenrijk〉zwam, paddestoel5 〈 plantkunde〉tonder, tondel(zwam)♦voorbeelden:¶ 〈informeel; figuurlijk〉 Schwamm darüber! • zand erover! -
17 Schweinsohr
Schweinsohr〈o.〉 -
18 Sonnenbrand
-
19 Stempel
Stempel〈m.; Stempels, Stempel〉♦voorbeelden: -
20 Storchschnabel
- 1
- 2